top of page

Dit is wat Nederlanders écht doen met het geld dat ze overhouden

  • Foto van schrijver: Rabi Safi
    Rabi Safi
  • 3 dagen geleden
  • 3 minuten om te lezen

Tussen 2019 en 2023 steeg het besteedbaar inkomen van Nederlandse middeninkomens met gemiddeld €10.000 – van €45.000 naar €55.000. In dezelfde periode namen hun vaste en noodzakelijke lasten slechts toe met €2.000, van €21.000 naar €23.000. Hierdoor daalde de gemiddelde lastenquote (het aandeel van het inkomen dat opgaat aan vaste en noodzakelijke lasten) van 50% naar 46%. Op papier lijkt dat goed nieuws. Maar in de praktijk betekent het vooral dat Nederlanders structureel geld laten liggen.


De paradox van stijgende inkomens en financiële kwetsbaarheid

Hoewel de verhouding tussen inkomsten en uitgaven gunstiger is geworden, blijft het aantal financieel kwetsbare huishoudens hoog. In 2021 had 1 op de 8 huishoudens geen liquide buffer. Uit latere onderzoeken blijkt dat meer dan de helft van de huishoudens in Nederland niet in staat is om een inkomensschok op te vangen. Zelfs met hogere inkomens blijven grote groepen zonder financiële weerbaarheid.


Deze paradox wordt verklaard door de aard van de uitgaven:

  • Woonlasten zijn de grootste kostenpost, goed voor ongeveer 40% van de totale lastenquote.

  • De daadwerkelijke woonlasten (huur, hypotheek, energie) bleven in absolute zin stabiel op €9.000 per jaar, maar daalden als percentage van het inkomen van 21% naar 18%.

  • Die daling verklaart driekwart van de daling van de totale lastenquote tussen 2019 en 2023.


Kortom: mensen houden meer geld over, maar gebruiken dit zelden om vermogen op te bouwen.



Wie spaart, verliest

De meeste Nederlanders sparen hun overschot weg. Maar sparen zonder rendement is in feite kapitaalvernietiging. De spaarrente lag jarenlang onder de inflatie. In 2022 en 2023 steeg de inflatie tot boven de 10%, terwijl de rente op spaarrekeningen gemiddeld nog onder de 1% bleef. Hierdoor verloor een spaarder in reële termen per €10.000 spaargeld al snel €900 tot €1.000 per jaar aan koopkracht.


De echte verschillen zitten in de woonvorm

Huiseigenaren zijn de duidelijke winnaars:

  • Zij besteden gemiddeld 42% van hun inkomen aan lasten.

  • Huurders in de sociale sector zitten op 57%, huurders in de private sector zelfs iets hoger.

  • De lasten van huurders zijn in euro's ongeveer gelijk aan die van huiseigenaren, maar hun inkomen ligt structureel lager.


Dat verschil groeit over tijd. Veel huiseigenaren lossen hun hypotheek (deels) af, profiteren van rentevoordelen of waardestijging. Huurders daarentegen blijven hun volledige lasten betalen – inflatie of niet. Daarbij komt:

De woonquote (het deel van het inkomen dat opgaat aan wonen) daalde voor huiseigenaren met 3,5%-punt, voor huurders met slechts 1,5%-punt.


Jongeren en gepensioneerden: hogere lasten, minder ruimte


  • Jongeren (<48 jaar) hebben een lastenquote van 50%: dit komt vooral door lagere inkomens en hogere kosten voor kinderopvang en wonen.

  • Gepensioneerden scoren met 49% ook bovengemiddeld. Ondanks lagere absolute lasten is hun inkomen relatief laag, waardoor het percentage toch hoog blijft.


Opvallend: huiseigenaren onder de gepensioneerden hebben duidelijk lagere lastenquotes dan gepensioneerde huurders. Die laatste groep betaalt relatief het meest en bouwt het minst op.


Lastenquote zegt meer dan inkomen

Het CPB verdeelt huishoudens op basis van hun lastenquote in vier kwartielen. In 2023:

  • Had 18% van de huishoudens een lastenquote boven de 56%.

  • 3,3 miljoen huishoudens zaten juist onder de 40% – fors meer dan de 2,3 miljoen in 2019.


Die laatste groep – met lage lastenquotes – bestaat vooral uit:

  • Zelfstandigen

  • Huiseigenaren

  • Huishoudens met hoog middeninkomen (>€38.000)

  • Huishoudens met vermogen > €122.000


Omgekeerd geldt voor hoge lastenquotes (>56%):

  • Vooral bij huurders (zowel sociaal als privaat)

  • Alleenstaanden, vooral gepensioneerden

  • Huishoudens met een laag middeninkomen (<€28.000)

  • Huishoudens zonder vermogen



De vergeten hefboom: beleggen

Huishoudens met een jaarlijks overschot van €5.000 hebben theoretisch ruimte om te beleggen. Doe je dat 20 jaar tegen 6% rendement, dan ontstaat een eindbedrag van €194.000. Met sparen tegen 1% rente is dat €122.000. Het verschil – €72.000 – is het verlies van het niet beleggen.


Ondanks de ruimte:

  • De overgrote meerderheid van de middeninkomens belegt niet.

  • Er is een diepe angst voor risico, terwijl structureel sparen inmiddels méér risico oplevert door koopkrachtverlies.


De Nederlandse middeninkomens hebben het beter dan vijf jaar geleden. Hun lasten stijgen minder hard dan hun inkomen. Toch blijven veel huishoudens financieel kwetsbaar. Dat komt niet door hoge lasten, maar door ineffectief gebruik van hun overschot. Wie spaart maar niet belegt, verliest vermogen. En wie huurt maar niet investeert, verliest op twee fronten tegelijk.


De cijfers zijn duidelijk. De ruimte is er. Wat ontbreekt, is de strategie en moed om risico's te nemen.


Nederland spaart zichzelf arm. Beleggen is niet langer een luxe, maar noodzaak.

Net binnen..

Meld je aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief!

Bedankt voor het abonneren!

Copyright © 2023 •

Alle rechten voorbehouden - Amsterdam - 0619930051

Disclaimer
Let op: Beleggen brengt risico's met zich mee. Je kan (een deel van) je inleg verliezen. Niets hier mag worden beschouwd als financieel advies.. Voor advies over je persoonlijke situatie kun je het beste een adviseur inschakelen.

  • Instagram
  • Twitter
  • LinkedIn
  • YouTube
bottom of page